750 jaar Blankenberge: de Sint-Antoniuskerk
De Sint-Antoniuskerk
De Sint-Antoniuskerk
De eerste kerk waarover de inwoners van Blankenberge beschikten was de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Scarphout. Scarphout was de benaming van het stukje grond op de huidige hoek van de Bakkersstraat met de Breydelstraat. Vermoedelijk betekent Scarphout scherp hout, een verwijzing naar de duindoorn, een stekelige plant die (ook) toen veelvuldig in de duinen voorkwam. In het leven van de devote vissersbevolking nam de kapel een centrale plaats in. Toen de Blankenbergenaars in 1328 in opstand kwamen tegen de hoge belastingdruk, strafte de Vlaamse graaf de rebelse inwoners door hun kapel te sluiten. Pas in 1330, nadat de Blankenbergenaars ingestemd hadden met de Akte van Verzoeninghe waarin ze totale onderwerping en gehoorzaamheid beloofden aan de Vlaamse graaf, werd de kapel opnieuw opengesteld. Amper vier jaar later waren de vrome inwoners hun kapel voorgoed kwijt. Tijdens een zware stormvloed op 23 november 1334 (de zogenaamde Sint-Clemensvloed) raakte deze onherstelbaar beschadigd. De bouw van een nieuwe kerk meer landinwaarts en beter beschut tegen overstromingsgevaar drong zich op.
Na het verlies van de Onze-Lieve-Vrouwe-kapel van Scarphout, onthief de Vlaamse graaf in 1335 een perceel grond van alle grafelijke rechten waarop de Blankenbergenaars een nieuwe kerk, de latere Sint-Antoniuskerk, mochten bouwen. Opmerkelijk was dat dit perceel, de Ghentele genoemd, een paar honderd meter buiten de toenmalige stadsgrens lag op het grondgebied van Uitkerke. Daardoor moesten de Blankenbergenaars telkens buiten de stadsgrenzen naar de kerk gaan over een strook grond die de Keure werd genoemd en die tot een ander rechtsgebied, het Brugse Vrije, behoorde. Pas in 1788 werd de Keure Blankenbergs grondgebied nadat Uitkerke dit gebied afstond in ruil voor twee even grote gebieden ten oosten en ten westen van de stad.
Op 16 september 1358 werd de Sint-Antoniuskerk plechtig ingewijd. De vrome vissers hadden nu eindelijk een volwaardige kerk. In 1405, amper een halve eeuw later, ging de gloednieuwe kerk grotendeels in de vlammen op toen Engelse soldaten de vissersstad plunderden. De kerk werd echter al gauw heropgebouwd.
Van 1543 tot aan zijn dood in 1552 was de beroemde priester-historicus Jacob De Meyere, de ‘Vader der Vlaamse geschiedschrijving’, pastoor van de Sint-Antoniuskerk.
In 1572 en 1576 werd de kerk nogmaals vernield en geplunderd, dit maal door de Watergeuzen die deze kerk In 1578 tijdelijk inrichten als protestants gebedshuis. De Sint-Antoniuskerk was oorspronkelijk dubbel zo groot, maar na de grondige verwoesting van deze kerk in het laatste kwart van de 17e eeuw, heeft men uiteindelijk maar de helft ervan opnieuw opgebouwd. Het interieur vertoont een waardevolle 17e en 18e-eeuwse aankleding zoals barokke altaren en schilderijen, rococo communiebank en biechtstoel. Verder treft men in de kerk getuigenissen van de vroomheid en de godsdienstigheid van de vroegere vissersbevolking. In 1763 bijvoorbeeld gingen 65 Blankenbergse schuiten tot 2 keer in zee en met de opbrengst van hun vangst werd een orgel voor de Sint-Antoniuskerk aangekocht en wordt het plafond hersteld. Ter herinnering aan dit mooie gebaar van de Blankenbergse vissers werd het embleem van de vissersnering en een Blankenbergse schuit in bas-reliëf in het plafond ingewerkt.
Ten gevolge van de doorbraak van het toerisme in de 19e eeuw en de sterke aangroei van de lokale bevolking, werd de St.-Antoniuskerk tijdens het zomerseizoen te klein. Men had nood aan een grotere kerk en tussen 1885 en 1889 werd in de binnenstad de St.-Rochuskerk gebouwd. De Sint-Antoniuskerk had afgedaan. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de oude visserskerk volledig gerestaureerd. Bij Koninklijk Besluit van 5 augustus 1928 werd dit gebedshuis opnieuw tot parochiekerk verheven. De Sint-Antoniuskerk is sinds 19 april 1937 als monument beschermd.